Meditatie
Maar hoe meer zij het verdrukten, hoe meer het vermeerderde, en hoe meer het wies.
Exodus 1:12a
We staan weer aan het begin van een nieuw jaar. Een onbekende toekomst ligt voor ons. Als we letten op de ontwikkeling van de tijd, kan zorg en vrees ons hart vervullen. Er is zoveel zonde en ongerechtigheid. De tekenen van de eindtijd worden steeds duidelijker zichtbaar. Hoe zal het gaan op politiek, economisch en maatschappelijk terrein? Hoe zal het gaan met de kerk? Met mijn gezin, met mij?
We staan stil bij Mozes, de middelaar van het oude verbond, maar ook bij Christus, de Middelaar Gods en der mensen. Zij horen immers bij elkaar, Johannes de Doper en de Heere Jezus, Wet en Evangelie. Wie Christus in zijn leven mag kennen, heeft ook Mozes ontmoet. Door de wet is immers de kennis der zonde. Mozes moet tot Christus leiden.
Toen Mozes geboren werd was het, net als nu, een donkere tijd. Het nageslacht van Jakob was in grote nood. Farao verdrukte en benauwde. Israël was een slavenvolk geworden. En de verlossing bleef uit, ondanks de belofte dat de Heere hen gewis bezoeken zou. Had Jozef niet stervende gemeld dat de Heere het volk weer in het land der belofte zou brengen? ’t Leek wel of de Heere Zijn volk Israël vergeten had.
Misschien gaat u gebukt onder veel kruis, zorg en nood. Hoe bang kan het worden, als op uw roepen de hemel niet schijnt te horen. Dan verstaan we Asaf: ‘Zou God Zijn genâ vergeten? Nooit meer van ontferming weten?’ En toch: God hoort het gebed. Dat blijkt ook uit deze geschiedenis. God vergeet Zijn volk niet. Amram en Jochebed ontvangen opnieuw een kind. Dit kind zal de verlosser van Israël zijn. God gaat Zijn volk bezoeken en dat begint met de geboorte van een kind.
De tijd van Mozes’ geboorte heeft overeenkomst met de tijd van Christus’ geboorte. Ook toen was het nacht in de wereld en de godsdienst. Maar als alle verwachting is afgesneden, wordt Christus geboren. De tijd van Mozes’ geboorte is ook beeld van het hart, wanneer de Heilige Geest daarin zaligmakend gaat werken. Hij vindt er gebondenheid aan zonde en ongerechtigheid. Maar het staat Hem niet in de weg. Hij is niet te wederstaan.
Ds. B. van de Heiden